Eten en drinken

Eten. Yagán leefden op het water en kampeerden langs het strand. Ze aten meestal mosselen die je in grote aantallen vindt langs de stranden van de vele eilandjes in het gebied. De schelpen gooiden ze op een hoop, waardoor je ook nu nog heuveltjes kunt herkennen langs de kusten. Verder bestond hun eten uit makreel, sprot, krabben, zeeëgels, slakken, eieren of vogels zoals aalscholvers en meeuwen. Ze aten nooit sterk smakende dieren zoals een otter, aal, rat, uil of vos. Als ze aan land gingen, verzamelden de Yagán bessen, paddenstoelen, wilde selderij, paardenbloemen en kruiden. Op de bomen groeit oranje indianenbrood dat je kunt eten. Ze gebruikten alleen wat ze echt nodig hadden, niks werd weggegooid. Heel af en toe jaagden ze op een zeeleeuw en dan gebruikten ze alles: botten voor speerpunten, vlees en vet om op te eten, vel voor de hut of als korte cape die niet in de weg mag zitten bij het kanoën. Op de hete kolen van een klein vuurtje kookten de Yagán hun eten. In het gebied was veel eten, maar ze legden geen voorraden aan waardoor ze ‘s winters ook honger kenden en soms zelfs verhongerden.

water drinken met hol botje als rietje vermoedelijk eind 19e eeuwDrinken. Water uit de kraan, servies en bestek bestonden toen nog niet. Zoet water om op te drinken vonden de Yagán door met een stok in de grond te prikken en wat aarde weg te schrapen. Ze gebruikten een grote schelp als drinkbeker. Een hol botje van een albatros diende als rietje.